Tekst 22: Voorbereidingen.
Categorie: Boek > Bello Gallico > Boek 4
Terwijl Caesar in deze streken verbleef om schepen klaar te maken, kwamen uit een groot deel van (het gebied van) de Morini gezanten naar hem, die zich moesten verontschuldigen voor het gedrag van het vorige jaar, omdat zij (namelijk) als onbeschaafd mensen en onbekend met onze gewoonte het Romeinse volk de oorlog hadden aangedaan, en (die) moesten beloven dat zij, die dingen, zouden doen, die hij bevolen had, Omdat Caesar meende dat dit hem voldoende/heel gunstig overkomen was, beval hij hun omdat hij geen vijand in de rug wilde achterlaten, en (omdat) hij vanwege de tijd van het jaar geen gelegenheid had om oorlog te voeren en (omdat) hij oordeelde dat deze bemoeienissen van/met zulke kleine zaken niet gesteld moest worden boven Britannia, een groot aantal (van) gijzelaars (te leveren). Nadat zij bijeengebracht waren, nam hij hen onder zijn bescherming. Nadat ongeveer tachtig vrachtschepen waren bijeengebracht en op een punt waren geconcentreerd zoveel als hij voldoende meende (te zijn) om twee legioenen over te zetten, wees hij al dat, wat hij bovendien aan oorlogsschepen had, toe aan de quaestor, aan de onderbevelhebbers en de aanvoerders. Hierbij kwamen achttien vrachtschepen, die op een afstand van acht mijl, gerekend vanuit die plaats, door wind werden tegengehouden, zodat ze niet in dezelfde haven konden komen; deze wees hij toe aan de ruiters. Het overige leger/de rest van het leger gaf hij aan de onderbevelhebbers Quintus Titurius Sabinus en Lucius Aurunculeius (gebracht moetende worden) om te brengen naar (het gebied van) de Menapii en naar die districten van de Morini, waarvan geen gezanten naar hem waren gekomen; de onderbevelhebber Publius Sulpicius Rufus beval hij met dat garnizoen, dat hij voldoende meende (te zijn), de haven bezet te houden.