Hoofdstuk 17, tekst A: taaloefeningen (versie 1)
Categorie: Boek > Pallas > Druk 2: boek 2
A.
1.Punqanomai anemon megan autous apoferein.
Ik verneem dat de harde wind hen afdrijft.
2.Gignwskete ton xenon andreioV einai.
Jullie weten dat de vreemdeling moedig is.
3.Eucomeqa thn Aqhnan hmin aei paristqai.
Wij bidden dat Athena ons altijd bijstaat. Wij bidden Athena ons altijd bij te staan.
4.NomizeiV touV anqrwpouV thV doxeV frontizein;
Meen jij dat de mensen zich bekommeren om hun reputatie?
B.
1.LegeiV oti oi polemioi th ghn blaptousin.
Jij zegt dat de vijanden het land schade toebrengen.
2.Nomizomen oti h qalatta kalh estin.
Wij menen dat de zee mooi is.
3.Punqanomeqa oti o aggeloV eiV thn nhson afikneitai.
Wij vernemen dat de bode naar het eiland komt.
4.Elpizei oti oi Aqhnaioi ta tekna swizousin.
Hij hoopt dat de Atheners de kinderen redden.
C.
1.euriskein vinden
2.zhtein zoeken
3.paristasqai bijstaan/helpen
4.fobeisqai bang zijn voor / vrezen
5.kaqhsqai zitten
6.metecein deelnemen
7.leipein (ver)laten
8.parakeleuesqai aansporen
9.piptein vallen
10.epistasqai 1.weten 2. kunnen
11.einai zijn
12.ercesqai gaan,komen
13.fronein verstandig zijn
14.aptesqai aanraken
15.trefein voeden