1a. De wijze is met zichzelf tevreden / heeft genoeg aan zichzelf.
1b. Maar toch wil hij een vriend hebben, hoewel hij voor zichzelf voldoende is.
3. Ik toon/geef je een voorbeeld: als iemand bij een wijze een hand zou hebben afgehakt of een oog zou hebben uitgestoken, zouden/zou voor hem zijn resten/rest voldoende zijn (potentialis).
4. Hoewel hij de verloren ledematen niet verlangt, wil hij toch liever dat ze niet afwezig zijn / ontbreken.
5. Op dezelfde manier is de wijze tevreden met zichzelf / heeft de wijze genoeg aan zichzelf, niet om zonder een vriend te willen zijn, maar te kunnen [zijn].
7. Het verlies van een vriend draagt hij gelijkmoedig.
8. Toch zou jij, Lucilius, als je werkelijk wijs / een wijze zou zijn, nooit zonder een vriend zijn (potentialis).
9a. Want als je werkelijk wijs / een wijze zou zijn, zou je snel weer een vriend kunnen verwerven / krijgen (potentialis).
9b. Ik toon/geef je een ander/tweede voorbeeld: als Pheidias, de Griekse beeldhouwer, een beeld zou hebben verloren, zou hij direct een ander [beeld] maken (potentialis); zo zou jij, nadat een vriend verloren was / nadat je een vriend had verloren (abl. abs.), een andere vriend maken (potentialis), omdat je zou weten (potentialis) [hoe] vrienden te maken.
13a. Je vraagt, hoe door jou een vriend moet worden gemaakt (gerundivum + esse).
13b. Over vriendschap heeft een [of andere] Griekse filosoof gezegd: “Heb lief, opdat anderen jou liefhebben.”
15. Waarom wil de wijze, hoewel hij tevreden is met zichzelf / genoeg heeft aan zichzelf, toch een vriend hebben?
16. Ik zeg het je: om vriendschap te beoefenen, opdat niet zo’n grote deugd ongebruikt is/blijft.
17. Hij wil een vriend hebben, niet opdat [die] vriend bij hem zit wanneer hij ziek is of hem helpt wanneer hij gebrek lijdt/heeft.
18. Als je werkelijk wijs / een wijze zou zijn, zou je een vriend verlangen (potentialis), om zelf bij hem te zitten wanneer hij ziek is, om zelf hem te helpen wanneer hij gebrek lijdt/heeft.