Hoofdstuk 8, tekst: Fabels van Phaedrus:
Categorie: Boek > Via Nova > Boek 3
<I>1.De druiven zijn zuur.</I><br>
Een vos trachtte, door de honger gedwongen in een hoge wijngaard druiven te bereiken, terwijl hij met de grootste krachten sprong.
Toen hij deze druiven niet kon bereiken, zei hij, terwijl hij wegging: "Deze druiven is nog niet rijp, ik wil ze niet zuur eten."
Zij die met woorden kleineren, wat zij niet kunnen doen moeten dit voorbeeld op zichzelf betrekken.
<br><br>
<I>2.Een opgeblazen kikker.</I><br>
De machteloze gaat verloren, terwijl hij de machtige wil nadoen.
Ooit bekeek een kikker hoe een koe in de weide, en, omdat zij jaloers was op zo'n grote omvang, blies zij haar gerimpelde huid op; toen vroeg zij aan haar zonen of zij breder was dan de koe.
Zij zeiden van niet.
Opnieuw spande zij haar huid met grote inspanning, en zij vroeg op dezelfde manier wie groter was. Zij zeiden dat de rund groter was.
Tenslotte, terwijl ze zich, nog krachtiger vol verontwaardiging opblies, lag ze neer, nadat haar lichaam uit elkaar gespat was.
<br><br>
<I>3. Het Leeuwendeel</I><br>
Een bondgenootschap met een machtige vriend is nooit betrouwbaar.
Mijn stelling wordt door deze fabel bewezen.
Een koe, een geitje en een schaap waren bestand tegen onrecht door bondgenootschap met de leeuw.
De leeuw sprak aldus, nadat deze vier de buit verdeeld was, toen ze in de bergpas het enorme lichaam van het hert gepakt hadden: 'Ik neem het 1e deel, omdat ik leeuw heet,
Het 2e deel zullen jullie mij toedelen, omdat ik sterk ben, dan, omdat ik meer waard ben, zal mij het 3e deel toekomen, en iemand zal iets ergs overkomen, als diegene het 4e deel aan zal raken.
Zo heeft de gemeenheid de hele buit in z'n eentje afgepakt.
<br><br>
<I>4. Ruzie om niets</I><br>
Een wolf, en een lam waren naar dezelfde rivier gekomen, door de dorst gedreven..
Meer stroomopwaarts stond de wolf en verder stroomafwaarts stond het lam.
Toen verzon de wolf (rover), met gemene keel, snel een aanleiding om een ruzie te beginnen.
'Waarom, vraagt hij, maak jij dit water voor mij troebel, door het te drinken?'
De woldrager zei daar tegen in, terwijl hij bang was: 'Wat kan ik eraan doen, vraag ik je, waar jij over klaagt?'
'Het water stroomt van jouw naar mijn slok (de plaats waar ik drink)'
Door de krachten van de waarheid teruggedreven zei hij: 'Zes maanden heb jij kwaad over mij gesproken!'
Het lam antwoord: 'Toen was ik zeker niet geboren.'
'Verdorie, dan was het die vader van je, zei hij. Hij sprak kwaad over mij.'
En zo verscheurt hij het lam, nadat het gegrepen is, een onrechtvaardige moord.
Deze fabel is geschreven ten behoeve van die mensen, die om verzonnen redenen onschuldige mensen overweldigen