Hoofdstuk 1 (Cicero), paragraaf 29
Categorie: Boek > Via Nova > Boek 4
Hij kwam Clodius tegemoet voor zijn landgoed om vier uur, of niet veel later. Meteen deden ze een aanval tegen hemvanaf een hoger gelegen plek met verscheidene wapens, ze doden de koetsier in een frontale aanval. Toen Toen deze (Milo) echter van de reiswagen af was gesprongen, nadat hij zijn reismantel over de schouders had geslagen, en terwijl hij zich met felle geest verdedigde, begonnen zij die met Clodius waren, nadat ze hun zwaarden hadden getrokken, deels naar de reiswagen te rennen, om Milo in de rug aan te vallen, (en) deels, omdat ze meenden dat deze (Milo) al dood was, zijn slaven te doden, die achteraan waren; van hen, degenen die met trouwe en aanwezige geest jegens hun meester waren, is een deel gedood, deels hebben, toen toen ze zagen dat er bij de koets gevochten werd, toen ze werden verhinderd hun meester te hulp te komen, toen ze hoorden dat Milo zelf door Clodius gedood was en omdat ze het voor waar hielden, de slaven van Milo dat gedaan (ps. hebben verbinden met de slaven van Milo) - want ik moet openlijkzeggen, niet om de misdaad af te schuiven, maar zoals gebeurd is - wat iedereen zou hebben gewild dat hun slaven in zo'n zaak doen en terwijl hun meester niet heeft bevolen, en niet wist en niet aanwezig was.