Het plan van Quintus
Categorie: Boek > Studium > Boek 1
Marcus Valerius, wanneer hij naar de brug komt, vertelt hij aan zijn vriend Titus alles van het goud. Titus antwoord: “Ik kan zulke dingen bijna niet geloven maar je toont aan mij het ongelooflijke bewijs van jouw verhaal. Indien de onverschrokken rovers in het zeer grote bos zijn, kunnen wij niet meer zonder zorgen leven.” Marcus: “Zo is het. Het leven van zulke rovers is vol met ernstige misdaden. Alhoewel wij niet ongewapende zijn en onze vele slaven zijn opgewassen tegen woeste rover, nochtans is het noodzakelijk om op te passen. De rovers immers vallen het liefst ‘s nachts onze villa aan. Maar wil niet vrezen, in ieder gevaar, mijn vriend, is de moed noodzakelijk en de moed, zoals je weer, ontbreekt aan ons niet; niet alleen mijn zwaard maar ook mijn geest is nog scherp.” Wanneer de twee vaders zelfs vertellen over andere nieuwe dingen tussen zich, werpen de jongens van de brug af kleine stenen in de stroom en de meisjes kijken naar het water. Na een korte tijd keert Marcus met zijn kinderen terug naar de villa. ... Een korte tijd later verlaat Quintus met de hond voorzichtig de villa: “Ha, niemand ziet mij. Allen zijn in de villa. Ik ga met mijn betrouwbare hond alleen naar het bos. Indien Fortuna mij wilt helpen, kan hij de rijkdom van het bos voor mij terugvinden.” Quintus, wanneer hij het bos nadert, hoort hij plots zijn naam. Onmiddellijk blijft hij staan en hij bemerkt Publius, de broer van Gaius in de schaduw van een reusachtige boom. Publius vraagt aan hem: “Waar ga je heen, Quintus? Oh, wat heb je een mooie hond bij je! Waarom ga je met je hond naar het bos? … Waarom antwoord je niet? Herken je me niet?” Quintus antwoordt aan hem tenslotte?: “Ik kan je vertrouwen, ik wil aan jou ieder ding vertellen” en zo leert Publius ieder plan van hem kennen. Publius: “Dit plan is prachtig! Indien je wil, kom ik met je, Quintus. Ik heb vrije tijd. Maar… wil je aan mij een klein deel van het goud geven, indien we dat geld kunnen terugvinden?” Quintus: “Aan jou geef ik een groot deel van het goud maar Lucius, mijn broer, ontvangt niets. Publius: “Ik dank jou, Quintus! Maar pas op, wij zijn niet opgewassen tegen de rovers.” Quintus: “Ik wil hen niet aanvallen; op die manier kunnen wij niet overwinnen. Maar indien mijn hond hen kan misleiden en wij wachten de geschikt tijd af, kunnen, wij het goud misschien roven.” Publius: “Indien jouw hond het spoor van het goud kan terugvinden en Mercurius ons beschermt, worden wij misschien rijk. Met de hulm van de goden kunnen vele dingen gebeuren. Oh, met dit geld kan ik vele gronden kopen en wanneer ik de grond bezit, kan ik met Valeria huwen.” De twee vrienden gaan het bos binnen; de hond loopt voor hen. Wanneer ze bij de gracht aankomen, vindt de hond onmiddellijk het spoor van de rover terug. ... Enige uren later blijven de twee vermoeit onder een grote boom staan. Quintus: “De hond houdt het spoor goed vast maar het bos is zeer groot. Publius: “Voor de nacht is het noodzakelijk naar onze villa terug te gaan. Plots heft de hond zijn kop op en begint te blaffen. Quintus: “Sstt! Hoor! … Ik hoor zingen.” Publius: “Ik hoor hetzelfde zingen.”