Hoofdstuk 40, tekstblok 3
Categorie: Boek > Lingua Latina > Boek 3
Gaius Plinius, terwijl hij de provincie Brithynia bestuurd, was gewend keizer Trajanus, die hem vooral gunstig gezind was, raad te vragen bij elke onzekere zaak, wat er gedaan moest worden. Daarom, omdat de aan hem voorgelegde aanklacht de namen van vele Christenen zouden bevat moeten worden, schrijft hij ongeveer dit aan Trajanus:
‘Aan hij gerechtelijk onderzoek betreffende Christenen heb ik nooit deelgenomen; daarom weet ik niet, wat aan hen ten laste wordt gelegd, wat door mij gestraft en verhoord moet worden. Ook twijfelde ik niet een beetje, of er een of ander gevaar zou zijn door zijn leeftijd of dat jongere niet verschillen van volwassenen, of er vergeving gegeven wordt aan hen die twijfel hebben of het voor en die een Christenen was, van voordeel is niet op te houden of de naam ‘Christen’ moet worden gestraft of dat een misdaad verbonden is met de naam. Ondertussen heb ik gevolgd bij hen, die aan mij zijn gemeld als Christenen, op deze manier: Ik ondervroeg hen of zij Christenen waren. Ik vroeg de bekenende voor de tweede en de derde keer met de straf die dreigde. Ik beval dat de volhouders werden afgevoerd. Ik twijfelde immers ook niet, wat ook mar was wat ze toegaven dat halsstarigheid zeker gestraft moet worden. Er waren anderen met gelijke dwaasheid, van wie, aangezien het burgers van Rome zijn, ik registreerde dat ze naar de stad moesten worden teruggestuurd. Zij die echter ontkende dat ze Christen of wel waren of wel waren geweest en die de goden en uw portret vereerden, meende ik dat ze door mij moesten worden vrijgelaten.’ Hij antwoorde als volgt naar de imperator:’Jij hebt de handeling, die jij moest doen bij het onderzoeken van zaken van hen die aan jou zijn aangegeven als Christenen, gevolgd. Zij moeten immers niet worden opgespoord door de overheid. Als ze worden aangegeven en hun schuld wordt bewezen, moeten ze gestraft worden, toch zo, dat hij die zal ontkend hebben dat hij Christen is en duidelijk zal hebben gemaakt te offeren aan onze goden, vergiffenis krijgt. Hoewel hij verdacht was met het oog op het verleden. Nadat de anonieme aanklacht was voorgelegd hoeven zij in geen beschuldiging plaats te houden. Als wij hen ontvange, had slechts een voorbeeld nageleefd.