Hoofdstuk 14, tekst A (versie 4)
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 1 nieuwe druk
1 (In) het volgende jaar maakten/voerden de Galliërs
weer oorlog tegen de Romeinen. Het gerucht was/dat
er tussen/onder de Galliërs een zekere man met een
uitzonderlijke grootte van lichaam was. Spoedig
berichtte een soldaat aan de Romeinse opperbevelhebber
dat een dergelijke man naar de lege brug naar
voren liep en met zeer luide stem
5 uitschreeuwde: ‘Het is noodzakelijk dat de sterkste
man van de Romeinen naar voren komt voor een
gevecht.’ Eerst was er lang stilte tussen/onder de
Romeinse soldaten Daarna ging Titus Manlius, de
zoon van Lucius, naar de opperbevelhebber en zei dat
hij aan dat monster zijn moed wilde laten zien: de
Galliërs uit de stad verdrijven.
10 De opperbevelhebber zei dat hij vertrouwde op zijn
moed en liefde voor zijn vader en vaderland.
De enorme Galliër wacht/wachtte blij op Manlius en
daagt/daagde hem met beledigende woorden uit tot
het gevecht. Hij bespot/bespotte hem en steekt/stak
zijn tong uit.