Cicero Epistulae Ad Familiares 7. 1 (1 - 3)
Categorie: Boek > Examenboeken > 2015: Cicero Plinius
Als een of andere pijn in/van je lichaam of een zwakke gezondheid van jou
je ervan weerhield, om naar de spelen te gaan, schrijf ik dat meer aan het lot
dan aan jouw wijsheid toe; maar indien je deze zaken, die de anderen
bewonderen, hebt gemeend te moeten minachten en, hoewel je vanwege je gezondheid
(wel) kon, toch niet hebt willen komen, ben ik blij om (elk van) beide zaken, én dat
je zonder pijn in/van je lichaam geweest bent én dat je gezond van geest geweest bent omdat
je die dingen, die anderen zonder reden bewonderen, hebt versmaad, als tenminste voor jou
het genot van je vrije tijd onvernaderd is gebleven; hiervan althans ten volle te genieten
was voor jou wonderbaarlijk (goed) geoorloofd, omdat je bijna als enige in die lieflijke/heerlijke
(omgeving) was achtergebleven. Bovendien twijfel ik er ook niet aan of jij hebt in die slaapkamer
van jou, waarin je een raam hebt gemaakt vanwaaruit je voor jou het zicht op de baai
van Stabiae hebt open gemaakt, (of jij hebt) gedurende die dagen de ochtenden doorgebracht
met (het lezen van) lichte lectuur, terwijl zij intussen, die jou daar achtergelaten hebben,
halfslapend keken naar de publieke/openbare mimespelen. Maar de overige
delen van de dag bracht jij door met die genoegens, die jij zelf voor je
naar jouw eigen inzicht had voorbereid; door ons echter moesten
die dingen verdragen/doorstaan worden, die Spurius Maecius had goedgekeurd.

(2)
Ongetwijfeld, als je het vraagt, (waren) de spelen zeer goed verzorgd, maar niet van jouw
smaak; ik maak immers een gissing naar mijn eigen (smaak). Want eerst waren
terwille van de eer (om mee te doen) zij op het toneel teruggekeerd, van wie ik meende
dat ze terwille van hun reputatie (al) van het toneel weggegaan waren. Maar jouw
lieveling, onze Aesopus, was van dien aard dat het hem volgens (het oordeel van)
alle mensen geoorloofd was op te houden. Toen hij begonnen was de eed af te leggen, liet de stem
hem in de steek op die plaats (in de eedformule): "Als ik bewust bedrieg." Wat moet ik jou nog
andere dingen vertellen? Jij kent immers de overige spelen; die zelfs niet iets
van de charme hebben, die middelmaige voorstellingen gewoonlijk (hebben)
Want het zien van de pracht en praal nam alle vrolijkheid weg;
ik twijfel er niet eraan dat je deze pracht en praal althans met de grootste gelatenheid/
zonder enige moeite hebt gemist. Wat van genoegen immers hebben
600 muilezels in de "Clytaemnestra" of in het "Trojaanse Paard" de
3000 mengvaten/kratèrs of de verschillende bewapening van het voetvolk
en van de ruiterij in een of ander gevecht? De dingen die de bewondering
van het volk hadden, zouden jou geen enkele genoegen hebben
gebracht. Maar indien jij gedurende die dagen aandacht gegeven hebt
jouw Protogenes, als die maar aan jou alles wat je wilt liever dan
mijn redevoeringen (voor)gelezen heeft, heb jij zeker niet weinig/heel veel meer
genoegen gehad dan ieder van ons. Ik meen immers dat jij niet
Griekse of Oskische voorstellingen op je verlanglijstje had staan, vooral
je Oskiërs zelfs in jullie senaat kunt aanschouwen, (omdat je) van de Grieken
zo(veel) niet houdt dat je zelfs niet naar jouw landhuis over de via Graeca
pleegt te gaan.

(3)
Want waarom zou ik menen dat jij atleten verlangt, (jij) die
gladiatoren hebt geminacht? Bij dezen bekent Pompeius zelf
dat hij zowel moeite als olie verspild heeft. De overige
zijn jachtpartijen telkens twee gedurende 5 dagen, prachtige,
niemand ontkent (dat); maar welk genoegen kan er zijn voor een
beschaafd mens, wanneer ofwel een zwak mens verscheurd wordt
door een zeer sterk wild beest ofwel (wanneer) een schitterend wild beest
door een jachtspeer doorboord wordt?
Toch heb je die dingen, als ze gezien moesten worden, (al) vaak gezien; en wij,
die deze dingen aanschouwd hebben, hebben niets nieuws gezien.
De laatste dag was van de olifanten. Daarbij ontstond grote
bewondering van het (lagere) volk en de massa, maar geen enkel genoegen;
ja zelfs volgde er een zeker medelijden en
een mening van dien aard dat dat (enorme) wilde beest een zekere
verwantschap had met het menselijk geslacht.