Hoofdstuk 28, tekst C: Taaloefeningen A (versie 2)
1. Die zeer slechte senatoren hebben een besluit genomen om Julius Caesar te doden.
2.De consul heeft de soldaten een teken gegeven om te beginnen met het gevecht.
3. Wie heeft een boek geschreven over de kunst van het leiden van de staat?
4. De burgers geven inspanning om zoveel geld te verwerven.
5. Is hij/zij gekomen om zijn/haar vader te raadplegen?
6. Ze zijn laten gaan om dit schouwspel te zien.
7. Bij het verdedigen van de stad zijn sommige burgers omgekocht.
8. De Romeinse gezanten moeten deze nacht aanvallen.
9. Caesar zal ervoor zorgen dat de brug wordt gebouwd.
10. Nu moeten jullie niet praten, maar zwijgen.