Hoofdstuk 41, oefening 226: De Sabijnse maagden worden ontvoerd
Categorie: Boek > Fabulae
Na de stichting van de stad heeft Romulus op een zekere plek dichtbij de burcht een wijkplaats geopend, opdat de grote capaciteit van de stad niet onbenut zou blijven. Daarheen vluchtte uit de naburige volken zonder onderscheid een hele menigte mannen, of het nu vrijen of slaven waren. Nadat de mensenmassa toegenomen was, koos Romulus honderd senatoren. Zij zijn vanwege hun ambt ‘patres’ (de vaderen) genoemd en hun nakomelingen patriciërs.
Maar terwijl het aantal mannen toenam, was er gebrek aan vrouwen en ontbrak de hoop op nakomelingschap. Nadat de 'patres' geraadpleegd waren heeft Romulus toen gezanten naar de naburige volken gestuurd. De boden vroegen van hen, dat zij na het sluiten van een verdrag hun vrouwen aan de Romeinen ten huwelijk zouden geven. Nergens zijn de gezanten welwillend aanhoord; ja zelfs werden zij door de meesten veracht: “Open liever ook een asiel voor vrouwen! Zulke huwelijken zijn passend voor jullie!” Toen dit bekend was geworden besloot de Romeinse jeugd een list te gebruiken. Zij organiseerden spelen ter ere van de god Neptunus; alle buren werden uitgenodigd. Velen kwamen er op af, ook uit verlangen om de nieuwe stad te zien. Een hele menigte Sabijnen kwam met hun kinderen en echtgenotes. Toen ze de stadswal en huizen bekeken, waren allen verbaasd, dat de Romeinse staat in zo korte tijd geëxpandeerd was.
Wanneer de tijd voor het spektakel aanbreekt, komen allen op de vlakte buiten de muren samen. Terwijl echter de aandacht en ogen gericht zijn op het schouwspel, rijst de Romeinse jeugd met een gegeven teken op om de maagden te ontvoeren. Zoveel jongemannen als er waren, zoveel meisjes zijn er geschaakt en naar hun huizen weggedragen. Terwijl het kijkspel door de paniek verstoord is, vluchten de vaders en broers van die maagden, zich beklagend en hun woede uitend, weg. Vanwege het geschonden gastrecht hebben zij de god aangeroepen, naar wiens spelen zij in goed vertrouwen gekomen waren: ze besloten de Romeinen de oorlog te verklaren. En de woede van de maagden was niet minder, maar om hen te troosten ging Romulus zelf rond: “Wij bekennen de roof, maar dit is gebeurd door de hoogmoed van jullie vaders, die ons de huwelijksbanden hebben geweigerd. Maar jullie zullen vrij zijn! Ons geluk zal jullie geluk zijn. Vertrouw ons, meisjes! Laat jullie woede zakken, en schenk hen, aan wie het lot jullie lichaam heeft gegeven, vrijwillig jullie hart!”
Al gauw vergeven de maagden de schanddaad, denken zij niet meer aan het onrecht en geen van hen aarzelde om te trouwen. Ja zelfs bleek, toen hun vaders en broers terugkeerden om hen terug te eisen, hoe zij in trouw en grote liefde uitblonken. Met buitengewone moed hebben die Sabijnse vrouwen zich midden tussen het wapengeweld van de soldaten durven begeven. Zij smeken de Romeinen mededogen te hebben met hun kinderen en vrouwen, de Sabijnen met hun kleinkinderen en dochters. Zij werken zodanig op het gemoed van hun vaders en broers en op dat van hun eigen mannen dat ze tegelijkertijd de veldslag en de conflicten beëindigden. De leiders treden naar voren om een verdrag te sluiten: de twee volken zullen zich verbinden, ze zullen in Rome wonen. Opdat er toch iets aan de Sabijnen gegund werd, zijn de burgers met een Sabijnse naam Quiriten genoemd.

Tempora mutantur, nos et mutamur in illis. Tijden veranderen, en wij veranderen daarin mee.