Tekst 6.2: de asino edaci
Categorie: Boek > Pegasus > Boek 1
6.2 Over een gulzige ezel
Een pakezel mag niet klagen
De ene was een banketbakker, de andere een kok. Die leefden samen in één kamer en hadden mij aangesteld als drager van hun vele lasten. Want hun meester, die naar veel streken reisde, wilde altijd zijn eigen huisraad bij zich hebben. En zo werd ik opgenomen tussen die twee broers als derde kamergenoot. Het leven van een lastdier was voor mij toch niet onaangenaam. Want de broers brachten gewoonlijk ’s avonds na hun overdadige avondmaal veel overschotten mee naar onze kamer: de ene stukken varken, kip, vis, de andere broden, eieren, olijven, honingzoete lekkernijen. Ze legden alles op tafel en gingen daarna naar de thermen. Ik werd alleen in de kamer achtergelaten en at gulzig het eten op dat van godswege was aangeboden. Eerst stal ik kleine stukjes, daarna, aangemoedigd door groter zelfvertrouwen, begon ik al de beste stukken te verslinden.
Een mysterieuze dief?
Op een dag zei de ene broer aan de andere: ‘Wie neemt er toch dagelijks stukken van onze gerechten weg?’ Daarna beschuldigden de broers elkaar wederzijds van de schandelijke roof, terwijl ik hen in stilte aankeek. De kok zei: ‘Het is oneerlijk dat jij de beste stukken steelt.’ Daarop zei de bakker: ‘Ik heb geen diefstal gepleegd. De goden kunnen dit bevestigen. Iemand probeert tweedracht tussen ons te zaaien.’ De kok zei anderzijds: ‘Zijn het misschien reusachtige vliegen, die ’s avonds onze kamer binnenvliegen en onze gerechten verslinden? We kunnen toch deze ezel niet beschuldigen, die gewoon is om alleen maar hooi te eten?’
Gezondheid, mijnheer de ezel!
Er werden veel gerechten op de tafels van de eetkamer gezet, vrienden werden uitgenodigd. Ten slotte bracht de meester zelf mij van de kamer naar de eetkamer. Daar zag ik de tafel, die vol stond met onaangeroerd voedsel: vlees gekruid met look, gepeperd gevogelte, vissen overgoten met exotische saus. Hoewel ik voldaan was, wilde ik toch de meester een plezier doen en tastte gulzig toe. Allen lachten en plots riep één van de tafelgenoten: ‘Geef onze vriend een beker wijn!’ Allen keken toe en, terwijl ik in één teug de beker leegdronk, stonden allen recht en wensten me allemaal tegelijk gezondheid.