Les 21
Categorie: Boek > Chaire > Taalboek 1
Taalboek 21
1 Een strenge moeder
1 Moeder: ‘Luister naar mij. Ik beval jullie (herhaaldelijk) het huis schoon te maken en je wiskunde te leren, maar jullie speelden (voortdurend).’
2 Kinderen: ‘Wij trainden in de sportschool, maar ook onze vrienden trainden met ons. Zij mogen namelijk altijd spelen.’
3 Moeder: ‘Ik ben boos om jullie luiheid.’
4 Kinderen: ‘Alleen wij moeten altijd leren en ons bekommeren om / ons druk maken om
de werken/klussen in huis.’
5 Moeder: ‘Spreek me niet tegen! Begin nu met je werk.’
2 Enkelvoud – Meervoud
ik train jou julliezorgenvoorons wij spraken met jullie ik strijd met jou
hij ontving mij
zij laten hen komen gehoorzaam mij
3 αὐτός divers
γυμνάζομεν ὑμᾶς κήδῃἐμοῦ/μου διελεγόμην σοί/σοι μαχόμεθα ὑμῖν ἐδέχοντο ἡμᾶς μεταπέμπεται αὐτόν πείθεσθε ἡμῖν
Sokrates zelf sprak lange tijd met jongemannen. Over deugd onderwees hij altijd dezelfde dingen. Daarom bewonderen ook nu (nog) de meesten hem.
4 Over Spartanen en Sokrates
1 Uit vrees vluchtten in/tijdens oorlogen vele tegenstanders van de Lakedaimoniërs en stalen door een noodzaak / uit nood / noodgedwongen voedsel/eten.
2 Sokrates wilde altijd de dingen doen die op deugd gericht waren; daarom vereerden de mensen uit zijn omgeving Sokrates.
5 Wat moet jij daar?
1 rust – hart – geweld – dorp κώμη 2 heerser – burger – raad – zwaargewapende
3 jullie – van jullie – van mij – van jou ἐμοῦ
ὑμεῖς 4 voor mij – jou – zij – jullie ἐμοί
5voormij–voorjou–voorhaar–voorons
η/α-declinatie op -η
βουλή η/α-declinatie op -η 1e pers.
nom.
dativus
ἡμῖν mv
6 ons – voor ons – van jullie – wij
7 duidelijk – naakt – vrij – droom
8 ik–voorhem–voorhen–voorhen
ὑμῶν 2e pers. ὄνειρος zelfst. naamw. ἐγώ nom.

6 Tegenstelling – Verwantschap Verwant
Tegengesteld
οἰκέτης / δοῦλος
ἀρετή
πείθομαι
μέμφομαι
γίγνομαι
1 De vrienden van Odysseus bewonderden hem.
2 Odysseus zelf vluchtte niet uit angst voor de gevaren, maar hij maakte met slimheid /
op slimme wijze er een einde aan.
3 Niet uit nood / noodgedwongen kwam hij tot/bij Polyphemos, maar omdat hij hem wilde
leren kennen.
4 Wijselijk zei hij niet dat hijzelf Odysseus werd genoemd / heette.
5 Wie kent niet de gebeurtenissen in de grot van Polyphemos?
6 Had Penelope dezelfde wijsheid als Odysseus?
7 Odysseus en Penelope verheugden zich over zijn redding.