Examenboeken > 2006: Eeuwige haat: Rome en Carthago
pag. 90 - Virtus van een stervende consul 22.49.5-11
Daarop werden allen uiteengejaagd en wie [dat] konden, zochten hun paarden weer op om te vluchten (voor de vlucht). Toen de krijgstribuun Gnaeus Lentulus, voorbijrijdend op zijn paard, de consul, overdekt met bloed, op een rotsblok had zien zitten, zei hij: ‘Lucius Aemilius, naar wie als enige de goden behoren om te zien als onschuldig aan (de schuld van) de nederlaag van van-15 daag, neem dit paard, zolang (én) u [nog] enige (iets van) krachten over hebt en ik als metgezel u kan meenemen en beschermen. Maak dit gevecht niet ramp-zalig door de dood van een consul; ook zonder dit zijn er voldoende tranen en verdriet.’ Daarop [zei] de consul: ‘Jíj in ieder geval, Gnaeus Cornelius, wees geprezen om je moed; maar pas op dat je niet door [mij] voor niets te beklagen de geringe tijd om uit de handen van de vijanden te ontsnappen verspilt. Ga weg, bericht in het openbaar aan de senatoren dat ze de stad Rome moeten
20 versterken en, voordat de overwinnende vijand aankomt, met verdedigingstroepen beveiligen; [bericht] persoonlijk aan Quintus Fabius dat Lucius Aemilius zijn voorschriften indachtig (én) tot nu toe heeft geleefd èn sterft. Sta mij toe temidden van deze slachting van mijn soldaten de laatste adem uit te blazen, om te voorkomen dat ik óf opnieuw beklaagde ben op grond van mijn consulaat óf optreed als aanklager van mijn collega om met een aanklacht
25 tegen een ander mijn onschuld te beschermen.’